Het is een moment van intense – of is het schijnbare? – rust wanneer de atleet in de isolatieruimte klaar staat voor de finaleroute. Klimschoenen aan, ingebonden, paraat om een laatste prestatie neer te zetten zodra het sein komt, in het ongewisse over de prestatie die hun voorganger neerzet. Alleen het gejoel van de massa, het collectieve oooh of het uitzinnige applaus geven een indicatie van wat er gaande is. Als wedstrijdzekeraar ben je een bevoorrecht getuige van dat intense moment.

Ook het eerste deel van de wedstrijd heb je als zekeraar maar gedeeltelijk meegemaakt. Het bandwerk tijdens de kwalificaties laat niet veel tijd om rond te kijken wat er om je heen gebeurt. Je weet alleen zeker dat jouw atleet zo dadelijk uit de route zal vallen – tenzij ie topt, uiteraard. Dus focus je op je klimmer en dan is het alweer aan de volgende. Eigenlijk geldt hetzelfde voor wel meer aanwezigen op een sportklimwedstrijd: de juryleden, de aandacht gespitst op die ene route, de speaker die de namen juist moet hebben, de mannen van de federatie die achter de schermen de laatste knelpuntjes wegwerken en de vrouw achter de bar die alleen even van de tap weg kan glippen als haar eigen favoriet aan de beurt is.
Toch slagen ze er allemaal samen in om van een sportklimwedstrijd een totaalspektakel te maken waar de emoties hoog kunnen oplopen. Vanzelf komt dat niet. Het vraagt voorbereiding en afstemming, voldoende medewerkers die weten wat er van het verwacht wordt.
Als federatie staan we voor een gelijkaardige uitdaging bij het schrijven van ons nieuwe beleidsplan. Ieder heeft een eigen valabel, perspectief op onze werking: jij, lezer van Monte, onze clubs, de atleten in de verschillende disciplines, de rotswerkers en onze andere vrijwilligers, de klimzalen en Sport Vlaanderen… Aan bestuur en team om het geheel te overzien, al die uiteenlopende invalshoeken samen te brengen en er de juiste prioriteiten uit te kiezen, zodat we straks weer vier jaar verder kunnen. Wordt vervolgd.
Dit editoriaal verscheen in Monte 2024/2
